Max Ernst heeft in 1927 veel werken gemaakt met het woud als thema. Ook heeft hij in 1934 hierover een tekst geschreven.
Hij werd in 1891 geboren in Brühl bij Keulen. In zijn vroege jeugd heeft het woud diepe indruk op hem gemaakt. Hij voelde tegelijkertijd de beklemming en de betoverende aantrekkingskracht ervan. Later heeft hij naar zijn eigen zeggen vanuit deze jeugdervaring de echo van zijn gevoelens hiervan vertaald in zijn werk.
In Bonn heeft hij psychologie en filosofie gestudeerd en is toen in contact gekomen met het werk van Freud en Nietzsche. Vooral de eerste is van grote invloed op zijn latere werk geweest, waarbij het onderbewuste en de droom een grote rol spelen. In de schilderkunst heeft Max Ernst vooral een grote band met het werk van Caspar David Friedrich en De Chirico. Van Friedrich heeft hij het romantische natuurgevoel overgenomen, hetgeen tot uiting komt in zijn woudschilderijen. Max Ernst wil als mens in harmonie met de natuur leven en identificeert zichzelf met de primitieve mens, de papoea, of de woudgod Pan. Via het werk van J.G.Frazer heeft Max Ernst ontdekt dat de primitieve mens nog niet is vervreemd van de natuur en van de werkelijkheid waarmee deze een magische relatie heeft. Magie is essentieel als vorm van kennisverwerving via invoeling en deels berustend op kennis van het mysterie, de oorsprong der dingen.
Onder invloed aanvankelijk van het werk van De Chirico begon Max Ernst de droomwereld van het onderbewuste op het doek vast te leggen. Het was dan ook te verwachten dat hij zich in 1924 bij de surrealisten aansloot, aangezien het merendeel van zijn denkbeelden toen met die van hen parallel liep. Daarbij kende hij reeds een aantal van hen uit de Dada-beweging en was hij met een paar o.a. de dichter Paul Eluard bevriend.
Het surrealisme wilde het antagonisme tussen droom en realiteit oplossen in een surrealiteit, een synthese tussen de innerlijke wereld en de buitenwereld. Max Ernst had een eigen invulling van het surrealisme, waarbij hij zijn frottagetechniek, dit is het met potlood op papier overnemen van een onderliggende structuur zoals die van een houten plank, ontwikkelt als pendant van het automatisch schrift der dichters, als een semi-automatisch inspiratie mechanisme. Zijn ontwikkeling van techniek in experimenten is essentiëel en niet los te zien van iconografische ontwikkelingen.
Het woud, ontstaan als configuratie uit de Dada-collages, heeft hij via de frottage-techniek uit de mist van het onderbewuste overgenomen in het schilderen, en vooral in de grote reeks werken van 1927 uitgewerkt.
Zijn wouden zijn afwijzend en somber, vaak zelfs dreigend, beladen met een mythische betovering, welke de moderne mens, vervreemd van de natuur, beklemt, maar de primitieve mens, de’nachtegaal’, niet aantast, welke verbonden is met het woud middels de magische band van het mysterie, de oorsprong der dingen.
Bij Max Ernst’s wouden gaat het om een interpretatie van de angst, of misschien om een voorafschaduwing van de Europese ondergang in de Tweede Wereldoorlog. De ring in de configuratie, de dag-zon of nacht-zon der indianen, is moeilijk te duiden, maar het heeft waarschijnlijk met de tijd of de dood te maken, zoals misschien de hele configuratie, volgens Werner Spies een archetype, te maken heeft met de dood, of met het bij-de-geboorte-reeds-verloren-paradijs, het hervinden van het totaalgevoel.
Maar het werk van Max Ernst is moeilijk eenduidig te interpreteren, en tevens weinig toegankelijk voor rationele verklaringen, zoals ook de wouden, als in techniek uitgedrukte gevoelens, meer open lijken te staan voor een poëtische benadering dan een rationele.
© Ben Vollers 1985