essays | Max Ernst | meditterane schoonheid | het treintje van De Chirico |
de merkwaardige dames van Pierre Klossowski | Victor Brauner | de vrouw in het late werk van Max Ernst | De Abstracten na 1945, - 'Creatie' | Theo Wolvecamp en zijn inspiratiebronnen | informelen en informelen | De Onafhankelijken - een Amsterdamse kunstenaarsvereniging | de Absolute Schilderkunst | Cy Twombly en Marc Tobey - het handschrift als gebaar | het 'Black Mountain College', een Amerikaans avontuur | Amerikaanse kunst, van realisme tot abstractie: 1. Inleiding | 2. het Amerikaans vroeg-modernisme | 3. Amerikaans realisme, Hopper, regionalisten als Benton, en sociaal-realisten als Ben Shahn | 4. de Abstract-expressionisten van voor het abstract-expressionisme | Abstract-expressionisme of The New York School | terug
De Onafhankelijken
een Amsterdamse kunstenaarsvereniging
De kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken wordt in Amsterdam op 13-7-‘12 opgericht als een ’modern gezind kunstgenootschap’. Ze gaat ‘juryvrije’ exposities houden zoals de Salon des Independants in Parijs, en ieder halfjaar. Dit nu wordt in het vervolg een constant gegeven in de Amsterdamse kunstwereld, variërend van expressionisme tot abstract. Op de eerste tentoonstelling op 10-5-’13 (aan de Willaertstraat) verschijnt een manifest voor juryvrije exposities. Volgens zeggen heeft de nieuwe vereniging een eigen gebouw, ‘een witte houten keet op een zandvlakte aan de C.Krusemanstraat’. Waarschijnlijk hield men hier de najaarstentoonstelling van 1913 over abstracte kunst van o.a. Erich Wichman, waaraan het behoudende katholieke familieblad ’Het Leven’ enige persiflages wijdt. De 3e expositie van de Onafhankelijken in mei-juni 1914 wordt gehouden aan de Amstelveenseweg no.165 en heeft een internationaal karakter. Naast werken van Chagall,Kandinsky, Van Dongen, Picabia, Diego Rivera en Signac zijn er beelden van Archipenko en Zadkine, en werk van de Nederlanders Colnot, Filarski, Charley Toorop, Maks, en Wichman. De 4e tentoonstelling, in het najaar van 1914 had werk van de buitenlanders Le Faulconnier en A. De Laet, die beiden tijdelijk door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hier verbleven, en verder van Colnot, Charley Toorop, Van der Hem, Maks, De Winter, Wichman en Van Zeggen. De Onafhankelijken waren al voor de Eerste Wereldoorlog zeer belangrijk en vernieuwend door de vele internationale contacten en buitenlandse leden. In de kunstenaarsvereniging St. Lucas woedde ondertussen een machtsstrijd tussen de behoudende leden, ‘de bruinen’, en de modernere, ‘de blauwen’. De laatste traden uit en een aantal van de modernen richtten in 1913 de ’Hollandsche Kunstenaarskring’ op, o.a. Leo Gestel, C.J. Maks en Piet van der Hem. Een aantal anderen waaronder Sluyters werd ondertussen lid van de Onafhankelijken, aangezien de nieuwe vereniging nogal laat activiteiten ontplooide; pas in 1915. Voor sommigen was dit tijdelijk zoals Sluyters die al in 1914 weer bij St.Lucas exposeerde met andere modernen als Filarski, Colnot en Van Wijngaerdt.
De jaren twintig
Daar de vereniging sinds 1919, naast St. Lucas, jaarlijks in het Stedelijk Museum exposeert organiseert ze hier in 1924 een expositie over moderne Duitse kunst met werk van Pechstein, Jawlensky, Heckel en Schmidt-Rottluff. In 1927 stellen de Onafhankelijken 20 werken van Kandinsky in het Stedelijk tentoon. Hierbij moet men weten dat in dit land het werk van de’ Blaue Reiter’ en ‘die Brücke’ lang niet overal werd geaccepteerd. In 1929 hield de vereniging in het Stedelijk een voor die tijd evenzeer belangrijke tentoonstelling “Neue Sachlichkeit”, over de Duitse postexpressionistische kunst, die ook in Nederland al aardig doordrong. Harmen Meurs en J. Gosschalk selecteerden de werken zelf in Duitsland, hetgeen volgens zeggen bijdroeg aan het succes. Ook ging Harmen Meurs, nu met Ger Gerrits (beide in het bestuur van de vereniging en lid van de tentoonstellingscommissie) naar Parijs voor de samenstelling van de expositie over het Franse en Belgische surrealisme die in 1930 in het Stedelijk Museum gehouden werd. Toen werd hier voor het eerst werk getoond van surrealisten als De Chirico, Max Ernst, Rene Magritte, Andre Masson, Miro, en Picabia
De jaren dertig
Onverkwikkelijk en tekenend voor die tijd -de jaren 30- zijn de twee gevallen van censuur in Het Stedelijk Museum m.b.t. de exposities van de Onafhankelijken. In ’33 werden door directeur Baard van het Stedelijk twee doeken verwijderd met instemming van het gemeentebestuur, namelijk ‘de Namiddag’ van Moesman en ‘Selig sind die Armen’ van Horst Stempel. Bij de eerste waren zedelijkheidsoverwegingen het motief, bij de ander de maatschappijkritische inhoud van het doek. Ondanks de poging tot bemiddeling van de penningmeester Kees Heynsius bleef men bij de weigering en besloot de vereniging de expositie te sluiten. In ’34 attendeerde de voorzitter van de vereniging C. Maks, zelf directeur, Baard bij de voorjaarstentoonstelling op twee ‘moeilijke’ doeken. Dit waren ‘de Aangekomene’ van Moesman, en‘Tijdsbeeld’ van Harmen Meurs die wel al jaren lid was en een tijd in het bestuur zat. De doeken werden beide meteen op last van Baard verwijderd. Het doek van Moesman weer vanwege ‘onzedelijkheid’. Het publiek, het gemeentebestuur, en de directie van het Stedelijk Museum waren kennelijk nog niet toe aan het surrealisme van Moesman die in 1934 dan ook voor de Onafhankelijken bedankte. Het werk van Harmen Meurs,’Tijdsbeeld’, verbeeldde een arbeider waarbij door een SA-lid een hakenkruis in de borst werd gebrand. Dit zou ‘krenkend’ voor een bevriende natie zijn. Het gemeentebestuur stond achter Baard. Het bedankje van Moesman voor het lidmaatschap was m.i. begrijpelijk aangezien de voorzitter C. Maks eigenlijk als jury fungeerde door Baard al op de 2 doeken te wijzen, en deze dan zonder protest of sluiting te laten verwijderen. Over de vereniging in de jaren 30 wordt enerzijds gezegd dat ze toch een van de ‘meest progressieve' verenigingen was met een duidelijk antifascistische signatuur en optreden. Toch had ook bij maatschappelijk protest van voor de oorlog al een belangrijk deel van de leden geweigerd mee te doen en was ‘tegen politiek in de kunst’ Misschien speelde dit ook een rol in ’37 toen de Onafhankelijken een tentoonstelling organiseerden over de Italiaanse groep ‘Novecento’, een Italiaans fascistische kunstenaarsvereniging van Sironi en Funi.
De Oorlog
In de Bezetting onderscheidde de vereniging zich niet van de anderen. Ze sloot zich bij de Kultuurkamer aan en bleef exposeren. Ook werd de financiële hulpverlening via het Steunfonds gestaakt aan de joodse weduwen en wezen. Volgens Hans Mulder bleef het bestuur met C. Maks als voorzitter aan. Alleen de secretaris Frits Sieger bedankte, en met hem de leden Willy Boers, Ger Gerrits, Jan Wiegers, Henk Henriet, Leo Braat en Maaike Braat-Roolvink, Nola Hatterman, Jo Voskuil, Chris Beekman, Wim Bosma, en Willem Eitjes, wegens de kultuurkamer, aldus Hans Mulder. De rest van de leden kozen de veilige kant en bleven lid, of waren ‘fout’, zoals Phocas Fokkens, J. Ouwersloot, Arnaut Colnot, H.J. Boor, Theo Stiphout, de penningmeester Kees Heynsius die later adviseur van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten werd, en IJkelenstam die met de nazigroet in Duitsland werd gefilmd. Cees Maks heeft zich later wel duidelijk van de Duitsers gedistantieerd.
De Zuivering
In 1945 ontbond het Militair Gezag het bestuur van de vereniging en benoemde een nieuw bestuur met J.J. Voskuil als voorzitter, Willy Boers als secretaris en Frieda Hunziker als penningmeester. Ook werden volgens E.van Dooren bestuursleden die in ‘42 waren opgestapt weer benoemd: Ger Gerrits, Chris Beekman, Fred Sieger, Mark Kolthoff en Harry van Kruiningen. Dit is niet volgens de gegevens van Hans Mulder. Nieuwe leden van na ’42 werden geschrapt, en leden die na ’42 hadden geëxposeerd werden geschorst. Echter volgens Juul Neumann werd in ‘45/46 ‘het foute bestuur van de Onafhankelijken op juridische gronden in ere hersteld’, waarna velen de vereniging verlieten. Maar ook bij de vereniging ‘De Brug’ werden de collaborateurs in ere hersteld.
Na de oorlog.
De verenigingen waren ‘eerst bondgenootschappen van pioniers in nieuwe kunstvormenen daarmee een tijd lang toonaangevend, maar ze werden gaandeweg door nieuwe ontwikkelingen ingehaald en een sta-in-de-weg geworden voor een beleid, dat zich vooral op het experiment wilde richten’. In 1938 wilde Sandberg als conservator van het Stedelijk de verenigingen er al uit hebben. Nu hij na de oorlog tot directeur was benoemd en tevens voorzitter werd van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen, wilde hij de exposities van de verenigingen verplaatsen naar het Fodor. De verenigingen die zich al hadden beroepen op hun ‘historisch verankerde recht’ om te exposeren in het Stedelijk, weigerden dit. Dit leidde tot een onverkwikkelijke discussie met verdachtmakingen etc. in de gemeenteraad. In 1949 exposeerden de verenigingen toch in het Fodor. Echter twee jaar later waren ze weer terug in het Stedelijk tot groot ongenoegen van Sandberg. “Mochten verenigingen, die hun legitimiteit verspeeld en tegenover het publiek gefaald hadden, parasiteren op het Stedelijk Museum?”. Maar het argument ruimtegebrek werd met de opening van de Nieuwe vleugel van het Stedelijk in 1954 voorlopig ondervangen.
De nieuwe vleugel
Deze nieuwe vleugel werd eigenlijk voor de exposities van de verenigingen gereserveerd. Sandbergs opvolger in 1963, De Wilde, liet het maar zo. Hij was niet zo van de vleugel gecharmeerd. Maar wel liet hij bordjes bij de ingang zetten dat de exposities van de verenigingen niet door het Stedelijk waren georganiseerd. Wim Beeren, directeur van 1985 tot 1993, kreeg het op de valreep voor elkaar. Omdat de verenigingen een aantal alternatieve onderkomens hadden afgewezen, van de Westergasfabriek, een gebouw aan de Overtoom, tot de voormalige Bank van Lening aan de Nes, werd hen de wacht aangezegd na 1993. Zo kwam er een einde aan deze relatie, nl. tussen het Stedelijk en de Onafhankelijken, terwijl in 1987 de vereniging nog haar 75 jarig bestaan had gevierd met een expositie in het Stedelijk, met o.a. Beeren in het erecomité. Voor de oorlog was deze relatie ook in het voordeel van het Stedelijk door de diverse moderne internationale tentoonstellingen die de vereniging in het Stedelijk organiseerde en door de diverse vooraanstaande kunstenaars die hun werk hier als leden exposeerden. Maar na de oorlog was alles veranderd. Niet alleen namen mensen als Sandberg de verkeerde houding van de kunstenaarsverenigingen in de oorlog erg kwalijk, maar ook was de vereniging een deel van de oude leden kwijt, hetzij door deportatie, hetzij door opzeggingen wegens de Kultuurkamer. Misschien was dit wel het betere deel; veel vooruitstrevende leden die nu hun nieuwe experimenten in andere clubs gingen voortzetten, zoals o.a. Theo Bennes en Jan Schoonhoven. Beiden waren lid van de vereniging tot en met 1940 en zaten in de jaren vijftig bij experimentele groepen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat men zich in de verenigingen drukker maakte om het behoud van de expositiemogelijkheid in het Stedelijk dan om zaken als de noodzakelijke verjonging en vernieuwing. Men had het contact met toonaangevende centra als Parijs en New York verloren. De kunstenaarsverenigingen zijn nu uit het Stedelijk. Hun overlegorgaan, het SAK krijgt geen subsidie meer. Toch was het m.i. beter geweest als de Amsterdamse verenigingen toch de beschikking hadden gehad over een museale expositieruimte zoals het Fodor, zowel voor het publiek, als voor het kunstonderwijs, en tevens voor de wisselwerking tussen de grote groepen ‘gewone’ kunstenaars en de toppers.
Kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken en hun exposities
Volgens het boek Het Huis van nu, waar de toekomst ligt, een kleine historie van het Stedelijk Museum, waren het “in het begin van de eeuw kunstenaarsverenigingen en kunstenaars van wie de voornaamste impuls tot vernieuwing van het Stedelijk Museum uitging’’. Het boek gaat verder over de behoudzucht van de Amsterdamse kunstwereld, en met name Arti et Amicitiae. Dit in tegenstelling tot Rotterdam waar in 1912 werk van Kandinsky werd geëxposeerd. In Amsterdam werd de vernieuwing vooral gedragen door de kunstenaarsvereniging De Onafhankelijken met hun expositiebeleid. Opgericht in 1912, exposeerde de vereniging in 1913 voor het eerst abstracte kunst in Nederland, ‘’absolute schilderkunst’’. Het was een groep schilders die vanuit Parijs hun abstracte werk opstuurde, Jacob Bendien, Jan Harders,Chris Hassoldt, Arnold Davids, Jan van Deene en Janus de Winter. Maar ook het abstracte werk van Erich Wichman, Else Berg, Huszar, Nanninga en Janus van Zeegen trok de aandacht.
In het voorjaar 1914 exposeerde de vereniging Archipenko, Chagall, Van Dongen,Kandinsky, Picabia, Zadkine, Signac en Diego Rivera. En van de moderne Nederlanders Charly Toorop, Colnot, Filarski, Maks, Wichman, Saalborn, De Winter en Van Wijngaerdt.
In 1921 toonde de vereniging in het Stedelijk Museum werk van Duitse expressionisten als Erich Heckel, Jawlensky, Pechstein en Schmid-Rottluff.
In 1925 exposeerde men in het Stedelijk Museum o.a. de Franse Fauves e.a. als Braque, Delauney, Derain, Van Dongen, Dufy, Matisse, Marquet, Manguin, Picasso, Rouault, Signac,Utrillo, en Vlaminck.
In 1926 was het de tijd van de Belgen,o.a. Ensor, Hippolyte Deaye, Frans Masereel, Permeke en Edgar Tytgat.
In 1927 vierde de vereniging de 60e verjaardag van Kandinsky met een expositie van 20 werken van hem.
In 1929 werd door de vereniging een expositie in het Stedelijk Museum gehouden van de Duitse Nieuwe Zakelijkheid, schilders als George Grosz, Frans Radziwill e.a.
In 1930 hielde De Onafhankelijken een grote tentoonstelling over het Surrealisme, met werk van Magritte, De Chirico, Miro, Picabia, Giacometti, Masson e.a.
In 1932 toonde men het werk van Campigli, De Chrico, Otto Dix, Max Ernst, George Grosz, Kandinsky,Paul Klee, Leger. Matisse, Miro, Pascin, Permeke, Peckstein, Rouault, Signac, Utrillo, Vlaminck en Zadkine. En bovendien van Piet Mondriaan die ook in de jaren 1925 tot en met 1927 al als lid bij de vereniging exposeerde.
Vaak werd het werk voor deze exposities persoonlijk door de voorzitter en secretaris in het buitenland uitgezocht. En hoewel de meerderheid van de leden zelf niet zo werkten werden al deze uitingen van het modernisme, dat in die tijd in Nederland niet of nauwelijks werd geapprecieerd, toch door De Onafhankelijken geëxposeerd. Hierin toonden ze hun voortrekkersrol.
De stijl van werken van de leden van De Onafhankelijken was overwegend Nieuwe Zakelijkheid en Magisch Realisme, zoals moge blijken uit de catalogus Magie en Zakelijkheid, want van de 50 besproken schilders waren er 29 lid van de vereniging.
Literatuur:
Boyens, P. en J. Boyens. Expressionisme in Nederland 1910-1930. Zwolle 1994.
Buijs, Maaike, en Karin Söhngen. Magie en zakelijkheid; realistische schilderkunst in Nederland 1925-1945, C. Blotkamp en Y. Koopmans red. Zwolle 1999.
Dooren, drs Elmyra M.H. van. Willy Boers 1905-1978. Naarden 1995.
¾ Eeuw de Onafhankelijken, 1912-1987. Jubileumtentoonstelling ter gelegenheid van het 75- jarig bestaan 25-4-’87-17-5-’87 in het Stedelijk Museum.
Else Berg (1877-1942); schilderijen, aquarellen en tekeningen. Amsterdam 1989.
Jansen van Galen, J. en H. Schreurs. Het huis van nu, waar de toekomst is; een kleine historie van het Stedelijk Museum Amsterdam 1895-1995. Naarden 1995.
Mulder, H. Kunst in crisis en bezetting; een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945. Utrecht 1978.Venema, A., Nederlandse schilders in Parijs 1900-1940. Baarn 1980.Vrij Beelden en Creatie. Amstelveen, 1996.
© Ben Vollers |